C.L.C.

Geschiedenis

 
    

  De Japanse schrijver Choken Inagaki schrijft in zijn boek 'De Chabo en het fokken' in 1951, dat er in Indo-China krielen bestaan, die erg lijken op de Chabo. Op tekeningen uit Bangkok en Singapore toont hij dat deze dieren een bijna recht opstaande staart bezitten. De naam Chabo zou trouwens afkomstig zijn van het woord Chiyanpa, dat Zuid-China betekent en dat dit ras Ro-kippen genoemd wordt. Het woord Ro betekent China. Ook wordt wel gezegd, dat de Chabo afkomstig is uit de streek Chamba, die in het midden van Vietnam ligt. In Vietnam komen in ieder geval ook hoenders voor met eekhoornstaarten en die vermoedelijk aan de Chabo verwant zijn. Enkele kleurslagen, waarin deze hoenders voorkomen, zijn bovendien de typische Chabokleur witzwartstaart en zilverhals. In Maleisië komen ook hoenders voor met recht opstaande sikkels die daar gewoon op de boerderijen worden gehouden.

 
   

  Veel meer weten we af van de Chabo's in de negentiende eeuw en dat vooral dankzij de Duitsers. In 1868 waren op de tentoonstelling 'Columbia' te Keulen al witte Chabo's te zien en dit zouden nakomelingen geweest zijn van de Chabo's, die in 1860 naar Engeland geïmporteerd waren. In 1875 heeft de heer Heinrich Martin in Londen op een Japans schip een paartje koekoek Chabo's gekocht. Daar hij echter met Lires moest betalen, zal het waarschijnlijk wel een Italiaans schip geweest zijn. De dieren kwamen in het bezit van de heer Bodinus, directeur van de dierentuin te Berlijn. Barones Von Ulm-Erbach hield er in 1877 al enkele stammetjes Chabo's op na en breidde dit uit in 1881. Zij heeft veel gedaan om dit ras in Duitsland te verbreiden. Bekend is dat Graaf van Welczeck zich zeer ingespannen heeft Chabo's uit Japan te krijgen. In een brief schrijft hij, dat op het slot Schonbrunn in het park blauwe en koekoek Chabo's liepen, die het eigendom waren van de later vermoorde aartshertog Ferdinand. In 1921 heeft Graaf van Welczeck voor het eerst 18 Chabo's ingevoerd, waaronder een zeer fraaie wit-zwartstaart en zilverhals haan. In 1937 kwam hij opnieuw in het bezit van 25 Chabo's, waaronder zeer mooie hanen in de kleurslagen witzwartstaart, wit en geel . Vervolgens twee jaar later nogmaals 18 Chabo's met zeer grote kammen. Deze drie groepen geïmporteerde Chabo's, waarvan afbeeldingen bestaan, waren vervolgens te bezichtigen in de dierentuin te Berlijn, voor zij naar Frankrijk gingen, waar Graaf van Welczeck Duits gezant was. Nakomelingen van deze dieren zijn toen terecht gekomen bij veel Duitse fokkers. Behalve de Duitse graaf zijn het vooral Britse dames geweest, die de Chabo in Europa verbreid hebben. Het is een vaststaand feit, dat door de import in Europa en Amerika de westerse Chabo is ontstaan. Opmerkelijk is, dat wij Europeanen meer aandacht besteden aan de kleuren en de tekening van de Chabo dan de Japanners. Deze letten vooral op bepaalde onderdelen in het type. In Japan fokt men nogal kleurslagen door elkaar voor bepaalde onderdelen van het type.

    
 

 

     
 
     

Hoe de Chabo verder in Nederland terecht is gekomen, is niet achter te komen, evenmin hoeveel fokkers van Chabo's toen in Nederland waren en hoe de kwaliteit was. In 1961 beschrijft de bekende schrijver en tekenaar, de heer C. S. Th. van Gink, in een artikel over Chabo's in 'Avicultura', dat hij in 1907 kennis maakte met de Chabo's. Deze dieren konden de vergelijking met het beste buitenlandse materiaal nog lang niet aan. Wel verscheen in 'Avicultura' in 1922 al een zeer groot artikel van de hand van de heer Van Gink waarin hij de Chabo beschrijft en dan vooral de kleurslag witzwartstaart. Dit artikel is geïllustreerd met veel foto's in deze kleurslag van dieren die in het bezit waren van Majoor Williams uit Engeland. Het zijn foto's van dieren, die in 1912-1913 op de Crystall Palace Show te Londen hoge ogen gooiden. Het aantal fokkers van Chabo's was in die tijd niet groot en op de vingers van twee handen te tellen. Men zag op tentoonstellingen wel wat dieren, maar eind jaren twintig liep dat erg terug. De crisistijd zal hier ongetwijfeld debet aan zijn geweest. In 1931 verschijnt in 'Avicultura' weer een artikeltje van de hand van de heer Van Gink waarin hij schrijft dat er weer Chabo's op diverse tentoonstellingen te zien zijn. Hij bericht in dit artikeltje dat de bijna uitgestorven liefhebberij voor Chabo's in ons land weer herleeft. De Chabo's waren voordien bezig het laatste beetje sympathie dat de Nederlandse sportfokkers nog voor ze koesterden, in te boeten juist doordat zij meer harmonisch van lichaambouw werden. De heer Van Gink waarschuwt er voor nooit anders dan met prima dieren te beginnen. Het blijkt dat er toen nog geen standaard voor de Chabo bestond. In de 'Bedrijfspluimveehouder-Avicultura' verscheen in april 1938 een artikel van de heer Van Gink dat er een internationale standaard in de maak was voor de Chabo.

    
   

Ter gelegenheid van de Wereld-Pluimveetentoon- stelling te Leipzig kwamen Chabofokkers uit tal van landen bijeen onder meer met de bedoeling te komen tot de oprichting van een Internationale Chabo Club en een internationale standaard voor Chabo's voor te bereiden. Het was voor de pluimveewereld iets unieks. Wel hadden fokkers van rassen in verschillende landen contact met elkaar en een vrij eensgezind inzicht, maar nooit eerder was er een internationale gedachtenwisseling en bereidheid tot samenwerking als bij de Chaboliefhebbers geweest. Aan de heer Van Gink werd gevraagd om de standaardafbeelding te willen ontwerpen. Hij gebruikte hiervoor foto's van prijswinnende Chabo's uit allerlei landen als richtsnoer en als uitgangspunt. De afdrukken van de heer Van Gink zijn via de heer Huneus, Nederlands bestuurslid van de Internationale Chabo Club naar vooraanstaande Chabokenners in verschillende landen ter beoordeling gezonden.

Behalve de twee ontwerptekeningen staan in het artikel ook twee standaard-ideaal-tekeningen voor de Chabo haan en hen. Na intensief overleg met de Zwitser E. Renold werden deze ideaalvoorbeelden getekend. De kopversierselen zowel bij de haan als bij de hen zijn aanmerkelijk forser. De staartveren bij de haan zijn iets korter, de staartdekveren iets talrijker. De ronding van de borst bij de hen komt iets sterker naar voren, terwijl de staartstuurveren overeenkomstig de wensen van de kenners iets korter gemaakt zijn. Beide definitieve schetsen komen voor honderd procent overeen met de afbeeldingen in de N.H.D.B.-Standaard. De heer Van Gink vermeldt verder in dit artikel, dat ons land slechts weinig Chabofokkers telt, doch dat de kwaliteit het gemis aan kwantiteit vergoedt. De heer Huneus schijnt toen al in verschillende kleurslagen Chabo's gehad te hebben die nergens in het buitenland in kwaliteit werden overtroffen. In december van 1938 verschijnt in hetzelfde blad een artikel over de Internationale Clubtentoonstelling van de Internationale Chabo Club, die ondergebracht werd op de gecombineerde tentoonstelling van Ornithophilia en Avicultura (2e Avicomi) te Den Haag. Hier zaten bijna 100 Chabo's van deelnemers uit Engeland, Duitsland, Zwitserland en Nederland. Het schijnt een fantastische inzending geweest te zijn wat de kwaliteit betreft. Het was volgens een kenner (de heer Renold) een unicum met als drie beste dieren een oude witzwartstaart hen, een zwarte oude haan en jonge koekoek hen van de heer Huneus uit Baarn. De heer Ling uit Blerick showde toen de beste jonge zwartbonte haan en hen. Temidden van de buitenlandse fokkers sloegen beide Nederlandse fokkers een prima figuur en zij kwamen in de diverse kleurslagen vaak als de beste te voorschijn. Ingezonden werden de kleurslagen wit, zwartbont, patrijs, zwart, blauw, koekoek en berken in gladvederig en wit, zwartbont, geel- en witzwartstaart in krulvederig. De bekende keurmeester uit Nederland, de heer E. Osterman, keurde. Vervolgens kwam de oorlog, die veel leed bracht, ook voor de fokkers van dieren. Men moest deze opgeven en soms werd het verboden ze te fokken. De heer Huneus heeft alle moeite gedaan de Chabo's in zijn bezit te houden en ermee door te gaan met fokken. Aan hem is het vooral te danken geweest dat er in de jaren na de oorlog weer Chabo's in het land kwamen. Hij heeft toen veel mensen aan dieren geholpen, o.a. ook de heer Scheiberlich. Daar de basis bijzonder smal was, werden bestaande kleurslagen door elkaar gekruist om deze te verbeteren en eventueel uit te breiden. Men fokte toen ook met krulvederig maal krulvederig. Ook door dieren uit Duitsland te verkrijgen, werd getracht de smalle basis wat uit te breiden. Dit gebeurde meermalen via de heer Ling. In een artikel in 'Avicultura' in 1954 schrijft de heer Beekhof, zelf een Chabofokker, dat hij met veel moeite, volharding en vaak hoge kosten zich er voor heeft geven de Chabo's in stand te houden en te verbeteren. Twee jaar hiervoor had de heer Van Gink in twee afleveringen de Chabo in 'Avicultura' uitvoerig behandeld. Inzenders in die tijd waren de heren Huneus, De Barbanson, Van den Heuvel, H. G. Krijnen (niet te verwarren met zijn broer G. H.), Afink en Scheiberlich. In 1961 verscheen er in 'Avicultura' weer een artikel van de hand van de heer Van Gink over de Chabo in het algemeen. Opvallend gegeven is, dat hij daarin stelt dat de oogkleur bij de Chabo niet belangrijk is.

  

'klik' hier voor de volgende pagina...

    
     
[ Startpagina > de C.L.C. > GeschiedenisGeschiedenis (vervolg) ]